×

Geschiedenis stad Halle

Halle, ten zuidwesten van Brussel, op de linkeroever van de Zenne, wordt voor het eerst vermeld in 1152 als “Hallensis”. Halle werd een echte stad door de keure van Halle: een brief van 1225 van Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen en Henegouwen bevestigde dit.

Over de oudste geschiedenis van Halle bestaat enige dubbelzinnigheid: de oorsprong is niet met enige zekerheid te weten. De meest aanvaardbare oorsprong was het Saksisch stamwoord voor eigendom, openbaar gebouw, handelsplaats en bij uitbreiding zaal. Tegenwoordig denkt men tevens dat Halle, in oude documenten dikwijls Hal geschreven, een vervorming zou zijn van het Keltische Halha: een bocht in of een uitloper van een heuvelrug. In de prehistorie bewoonden Neanderthalers deze streek. Een Romeinse nederzetting kwam voor te Halle-Essenbeek. In 1967 werden te Buizingen opgravingen gedaan die wezen op een atelier voor de productie van slijpstenen. De heilige Waldetrudis (ca. 686) stichtte de abdij van Castrilocus (Bergen), waaraan zij ondermeer de villa of domein van Halle schonk.

Hoewel Halle een graafschap in Brabant was, behoorde het lange tijd tot Henegouwen vanaf Willem I, graaf van Henegouwen in 1304-1337. Sedert 1267 vond het beroemde Onze-Lieve-Vrouwbeeld een onderkomen in de stad. Het was een geschenk van Aleid van Holland. Er was een verwantschap met de Henegouwse graven: Graaf Jan I van Henegouwen werd in 1299 ook Jan II van Holland, aangezien zijn vader huwde met Aleid van Holland. In de naam van haar moeder Machteld van Brabant, bracht Aleid het beeld naar Halle. Halle stond nu in een rechtstreekse relatie tot de Henegouwse graven en zou weldra helemaal Henegouws worden en blijven tot de officiële aanhechting bij Frankrijk in 1795 waardoor het terug bij Brabant behoorde. Voor de bescherming van de stad waren de drie eden verantwoordelijk: de voetboogschutters (vermeld in 1368) met St.Joris als patroon, de handboogschutters (vermeld in 1368-1390) met St.Sebastiaan en de kolveniers met St.Kristoffel.

Tijdens de 13de, 14de en 15de eeuw kent Halle een gestadige groei, voornamelijk als handelscentrum en bedevaartsoord. Het mandenmakerambacht, het leerlooiambacht en het brouwersambacht waren de meest bloeiende ambachten. Een korenhalle wordt vermeld in 1362, een lakenhalle in 1390. In de eerste helft van de 15de eeuw wordt een stadhuis gebouwd dat in 1616, na de brand van de stad in 1595, werd heropgebouwd. Jaarlijks bezochten duizenden bedevaarders Halle: vandaar de talrijke brouwerijen en de vele gasthuizen: “Den Hert”, “De Zwaan”, “De gouden ster”, “De Hoorn”, “De roode Leeuw”,… Filips de Stoute, hertog van Boergondië (1363-1404), stierf op 27 april 1404 in “Den Hert” te Halle, tegenover de kerk. 
Dat de Hallenaren "Vaantjesboeren" worden genoemd komt door de verkoop van de vele bedevaartvaantjes.

De oude Sint-Martinuskerk en de Lieve-Vrouwekapel waren inmiddels te klein geworden. Eerst bouwde men een nieuwe Lieve-Vrouwekapel tegen het koor van de oude kerk. In 1341 vingen de werken aan voor de bouw van de huidige basiliek. Eerst werd het schip verbouwd en van 1398 tot 1409 kwam het koor tot stand. Tegen 1440 kwam er een doopkapel bij en daarna werkte men nog tot 1470 aan de verhoging van de toren. De basiliek van Halle (sinds 1946 “basilica minor”) behoort tot de hoogtepunten van de Brabantse hooggotiek.  

De lokale burcht, gedeeltelijk gelegen op de plaats van de vroegere kliniek en het klooster van de zusters Augustinessen, vermeld sinds 1376, was een belangrijke verdedigingspost in het grensgebied Henegouwen-Brabant.

Onder Maximiliaan van Oostenrijk (1482-1493), weduwnaar van Maria van Bourgondië, braken verschillende opstanden uit, o.a. te Gent, waar de inwoners zich onder het bevel schaarden van Filips van Kleef, heer van Wijnendale, Ravestein en Edingen. Toen Filips van Kleef Brussel wilde veroveren kon Halle zich aan een aanval verwachten als bondgenoot van Maximiliaan. Drie belegeringen volgden elkaar op: september 1488 (mislukking), mei 1489 (eveneens zonder succes) en de aanval van 20 tot 24 juni 1489. Bij deze laatste aanval werd Halle bestookt met 470 stenen en/of ijzeren kanonballen. Weer werd de aanval op Halle afgeslagen na een ultieme poging om de stad in te nemen. De eerste Halse geschiedschrijver beschrijft deze episode in zijn boek “Diva Virgo Hallensis” (1605). Vandaar ook de legende van de zwarte Onze-Lieve-Vrouw van Halle: ze ving de kanonballen op met haar mantel waardoor haar handen en gezicht zwart werden van het buskruit.

Deze legende wordt vooral vanaf het einde van de 19de eeuw bij verschillende schrijvers aangetroffen.

Halle zou nogmaals belegerd worden in 1580. Olivier van den Tympel, uit een oud Brabants geslacht stammend én protestant, was door Willem van Oranje aan het hoofd van een regiment gesteld om de Spanjaarden te bevechten in Brabant. In en rond Halle waren er heel wat hervormingsgezinden. Omdat de strijdkrachten van de geuzen amper iets sterker waren dan die van de nieuwe landvoogd van Filips II, namelijk 9000 tegen 8000, was het aangewezen om kleinere acties te ondernemen. Halle leek voor Van den Tympel een gemakkelijke prooi. De ladders werden tegen de muren gezet maar ze bleken te kort… De volgende dag keerde hij terug met hogere ladders maar ze werden teruggeslagen. Deze gebeurtenissen hebben de roem van de Zwarte Madonna nog vergroot.

In 1621 deden de Jezuïeten hun intrede te Halle. Op vraag van de stadmagistraat begonnen de paters les te geven en een volledig humaniora uit te bouwen. Het Jezuïetencollege werd vermoedelijk gebouwd tussen 1647 en 1653. Op 4 november 1627 deden de paters Recoletten van Lootendale hun intrede te Halle. Na hen kwamen de paters Conventuelen in hun klooster in de Volpestraat. Op 20 september 1773 besliste paus Clemens XIV de Jezuïetenorde af te schaffen.

De familie van de Arenbergs speelde een belangrijke rol in de Zuidelijke Nederlanden. De hertog van Arenberg had Zevenberg afgestaan aan de Spaanse koning. Hiervoor moest de koning hem een schadevergoeding betalen: de hertog kreeg gedurende de jaren 1649 en 1650 Halle en andere gebieden als hypotheek. Op 31 juli 1649 noemde de hertog van Arenberg zich heer van de stad. De hertog mocht als pandheer immers alle heerlijke rechten uitoefenen zolang de koning zijn schuld niet had vereffend… Op 14 november 1652 werden Halle en Braine-Le-
Comte definitief verkocht in een herberg te Bergen aan de hertog: Halle was een hertogelijke stad. Halle werd in de 17de eeuw voortdurend geplunderd door zowel Franse als Spaanse garnizoensoldaten als vooruitgeschoven post van Henegouwen.

Na het Oostenrijks regime (1714-1794) en de Brabantse Omwenteling (1789) als reactie tegen de afschaffing van de voorrechten van Brabant door keizer Jozef II werden de Franse soldaten aanvankelijk als bevrijders ontvangen. Na de officiële aanhechting bij Frankrijk in 1795 werd een “Comité de Surveillance” aangesteld. Gilden en ambachten werden ontbonden. Goederen van schuttersgilden, van Recoletten en Grauwzusters werden verkocht. In december werd Halle geïntegreerd in het rechterlijk arrondissement Brussel en ingelijfd in het Departement van de Dijle: Halle was weer Brabants gebied! Op oktober 1798 trokken de Fransen naar Herne om er de “brigands” te bevechten die tegen de gedwongen legerdienst in het Frans leger ageerden. Na de hereniging met Nederland werd België in 1830 onafhankelijk.

Naast de Sint-Martinusparochie van Halle werd in 1874 te Essenbeek de parochie gesticht en werden de pastorij en kerk gebouwd door architect Hansotte, respectievelijk in 1876 en 1886. De parochie van Breedhout met als patroonheilige Joos is van veel oudere oorsprong. De kerk werd gebouwd in 1902-1903 op grond geschonken door Charles-Victor-Ghislain ’t Serstevens. De parochie van Sint-Rochus werd gesticht in 1910 en de kerk in gewapend beton werd in 1928 voltooid (ontworpen door de architecten Smolderen en Van Hoenacker).

Op onderwijsgebied ontstonden naast het lager onderwijs: de Rijksmiddelbare School (1852), in 1879 het “Institut Notre-Dame de Hal” en in 1849 in het Handbooghof de “Sacré- Coeur”.

In 1884 werd het nieuw station gebouwd en naast het kanaal Brussel-Charleroi ontstonden tal van nieuwe nijverheden: suikerraffinaderijen, mouterijen, brouwerijen, een farmaceutisch bedrijf, cichoreibranderijen (“Pacha”), een kaasfabriek, stokerijen en een textielfabriek. Met de opkomst van het wegvervoer, waardoor de industrie niet langer gebonden was aan spoor en kanaal en mede als gevolg van de energiecrisis in de jaren ’70, verlieten de meeste bedrijven de binnenstad.

De beroemde cellist Adriaan-Frans Servais, hier geboren in 1807 en overleden in 1866, kreeg zijn standbeeld op de Grote Markt gemaakt door de beeldhouwer Godebski.

Typisch voor Halle is het jaarlijkse carnaval. Op 10 april 1905 stichtten ondernemende handelaars de vereniging “Halattraction”. In 1958 werd de reus “Vaantjesboer” geboren. Tevens kreeg Halle ook zijn eerste prins carnaval. De reus is het symbool van de stad en de prins is de nar die de samenleving enkele dagen bestuurt als een “sotternijenrijk”, waar de gevestigde orde voor drie dagen op haar kop wordt gezet.